In mijn atelier vliegen vaak de vonken van mijn slijpschijf en krijgen mijn handen het zelf vaak te verduren. Het is een wereld van hard staal, roest en noeste arbeid. Maar als ik niet in mijn atelier (of ‘kot’) zit, ben ik vaak te vinden met mijn neus in mijn tekenboek. Hoewel velen mij kennen van mijn robuuste ijzeren sculpturen, begint alles meestal met een simpele zwarte lijn.
Vandaag neem ik jullie mee naar een van de diepste bronnen van mijn inspiratie: de gouden eeuw van de pulp-sciencefiction. Een wereld van zwart-witcontrasten, onmogelijke machines en de onversneden glamour van de kosmos.
Kijk naar deze vroege Argosy: geen flitsende raketten of monsters, maar een sobere lijst met titels op vergeeld papier. In deze pioniersjaren was de pulp nog een puur literair product zonder visueel spektakel.De term ‘Pulp’ klinkt tegenwoordig bijna mysterieus of artistiek (met dank aan Quentin Tarantino), maar de oorsprong was eigenlijk puur economisch. Het verwees naar de allergoedkoopste papiersoort die je kon krijgen, gemaakt van ongeraffineerd houtpulp, met ruwe, rafelige randen die je vingers zwart maakten van de inkt. Terwijl de “serieuze” literatuur op glad, duur papier verscheen (zoals Life of The Saturday Evening Post), was de pulp bedoeld voor de gewone man. Het was wegwerpliteratuur, verkocht voor een paar cent bij de krantenkiosk op de hoek.
In 1896 legde Frank Munsey de basis voor een revolutie toen hij het tijdschrift Argosy transformeerde. Zijn visie was simpel: de inhoud was veel belangrijker dan de verpakking. Om de prijs laag te houden, stapte hij over op het allergoedkoopste papier dat beschikbaar was: houtpulp. Deze vroege pulpbladen waren aanvankelijk sober.
Al snel bleek de concurrentie in de krantenkiosken moordend. Om op te vallen tussen honderden andere titels, moesten de covers de voorbijganger letterlijk bij de keel grijpen. Rond de eeuwwisseling begonnen de eerste tekeningen de covers te sieren.

Dit is een van de zeldzame vroege voorbeelden waarin de elegante Art Nouveau (Jugendstil) haar intrede doet in de pulpwereld. De dromerige lijnen en sierlijke typografie laten zien dat zelfs goedkope blaadjes van 5 cent de stijl van de elite begonnen te kopiëren om op te vallen.
Vanaf ongeveer 1905 vond er een ware visuele revolutie plaats. De covers veranderden definitief in sensationele spektakels met knalharde kleuren. Het was pure marketing: omdat de binnenkant uit goedkope zwart-witinkt op ruw papier bestond, moest de buitenkant een droomwereld beloven die groter was dan de menselijke verbeelding. Met actiescènes die van het papier spatten, was elke cover een schreeuw om aandacht in een overvolle markt.

Vanaf 1905 gingen de covertekeningen steeds meer opvallen
Hoewel pulp al lang bestond, veranderde alles in 1926. Hugo Gernsback lanceerde een nieuw pulpmagazine: Amazing Stories. Hij bedacht ook de term “scientifiction”. Zijn missie was om de jeugd iets te leren over techniek via verhalen. Hij geloofde oprecht dat de fantasie van vandaag de blauwdruk was voor de uitvindingen van morgen.
In die vroege blaadjes zag je een fascinerende mix: serieuze bouwtekeningen voor radio’s stonden zij aan zij met verhalen over Marsmannetjes. Het was deze vreemde kruisbestuiving tussen echte wetenschap en wilde fantasie. Die fantasie en esthetiek koester ik ook nog steeds in mijn eigen werk.
Machines werden niet zomaar getekend als ‘magie’, maar als echte apparaten met koperen spoelen, vacuümbuizen en kleine onderdelen met een eigen functie. Het resultaat was een visuele taal die tegelijkertijd herkenbaar en totaal vervreemdend was.

Covers van vroege Amazing Stories met verhalen van H.G. Wells, Jules Verne en Edgar Allen Poe
In 1929 verloor Gernsback de controle over Amazing Stories na een faillissement. Hij startte onmiddellijk een nieuw blad, Science Wonder Stories, en omdat hij zijn oude term niet meer mocht of wilde gebruiken, introduceerde hij in het eerste nummer (juni 1929) de term “Science Fiction”. De term sloeg direct aan omdat die makkelijker in de mond lag en minder “technisch” klonk dan zijn eerdere bedenksel.

Covers van het scifi-pulpmagazine "Science Wonder Stories" waarin Gernsback de term Sciencefiction bedenkt.
In de jaren ’30, midden in de Grote Depressie, had de wereld meer dan ooit behoefte aan ontsnapping. Het type sciencefiction uit die tijd wordt nu vaak aangeduid als Raypunk. Alles werd grootser, vreemder en visueel veel rijker. Waar de vroege jaren nog erg mechanisch en zelfs een beetje “stoomachtig” waren, sloop in de jaren ’30 de invloed van de Art Deco de tekentafel binnen.
Machines werden in deze periode niet langer getekend als louter functionele objecten, maar als sierlijke sculpturen. Raketten kregen in deze periode hun eerste iconische vinnen, die echter nog niet bedoeld waren voor snelheid. Het waren enorme, decoratieve vleugels of “vissenstaarten” die de raketten het uiterlijk gaven van mythische zeemonsters die door de ether zwommen. Steden werden afgebeeld als glanzende torens onder gigantische glazen koepels. Het was een tijd van optimisme tegen beter weten in, met het geloof dat techniek niet alleen nuttig, maar ook simpelweg prachtig moest zijn.

Dit was de tijd van de ‘Gedurfde Avonturier’. De tekenstijl fungeerde meer en meer als de ultieme ontsnapping uit de werkelijkheid. Denk aan helden als Flash Gordon en Buck Rogers die het regelmatig opnemen tegen de monsters uit de leegte.
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde er iets fundamenteels. De atoombom op Hiroshima had bewezen dat de techniek waar we zo van droomden, ook de wereld kon vernietigen. De toon van de pulpcovers verschoof naar wat we nu Atompunk noemen. De machines werden strakker en sneller. Geïnspireerd door de aerodynamica van gevechtsvliegtuigen en de opkomst van de auto-industrie (bijvoorbeeld Cadillac), deden de vinnen aan de raketten hun intrede als scherpe, functionele en agressieve stabilisatoren. Het chroom verscheen overal. Het werden ‘stabilisatoren’ om de geluidsbarrière te doorbreken.
De covers weerspiegelden de Koude Oorlog. Waar de jaren ’30 optimistisch waren, sloop in de jaren ’50 een onbehaaglijk gevoel de tekeningen binnen. De aliens waren niet langer alleen maar monsters; ze waren vaak metaforen voor de “indringer”. De techniek werd klinischer, de robots (zoals de beroemde Robby the Robot) werden iconen van een tijdperk dat balanceerde tussen een utopia van luxe en de totale vernietiging.

Terwijl de traditionele pulpbladen in de jaren ’40 langzaam terrein verloren, stond er een nieuwe erfgenaam klaar: de comic book. Waar de pulpmagazines nog teerden op lange stukken tekst, trokken comics de actie van de cover door naar de binnenkant. Het was de ultieme voltooiing van de visuele revolutie: het beeld had de tekst definitief overwonnen. Heldensagen die ooit als krantenstrip begonnen, zoals Flash Gordon, vonden een nieuw thuis op dit goedkope papier. Bladen zoals Captain Diamond vormden de brug; ze zagen eruit als comics, maar ademden nog de sfeer van de avontuurlijke pulps.
De echte schokgolf kwam echter in mei 1950, toen uitgeverij EC Comics het legendarische blad Weird Science lanceerde. Waar eerdere pulps vaak braaf en avontuurlijk bleven, bracht dit tijdschrift een gedurfde mix van harde sciencefiction, horror en diepe morele dilemma’s. De covers braken radicaal met het verleden: het waren niet langer louter “mooie raketten” die de toon zetten, maar beelden van misgelopen tijdreizen, angstaanjagende mutaties en de schaduwzijde van technologische vooruitgang. Het was de visuele perfectie van wat we tegenwoordig als “retro-futurisme” beschouwen: een esthetiek waarin prachtige, glanzende techniek vaak gepaard ging met een gruwelijke menselijke prijs.

Enkele van de eerste covers van Weird Science
Mijn tekenstijl is niet uit het niets ontstaan. Ik ben een leerling van de zwart-wittraditie, waar een lijn meer moet zeggen dan duizend kleuren.
Voor mij de absolute koning van de details en de durf. Niemand kon machines vol knopjes, meters en wijzerplaten zo tastbaar maken. Als je naar zijn werk kijkt, voel je de textuur van het metaal. Ik hou ervan te verdwalen in de technische details, gecombineerd met ruwe monsters. maar ook van dde sensualiteit van zijn karakters.


Wally wood laat in deze illustratie met zijn kenmerkende speelsheid de ondeugende kant van de kosmos zien.
Paul was de man die de allereerste covers van Amazing Stories tekende. Met zijn achtergrond in de architectuur creëerde hij machines die soms zo gigantisch waren dat ze de menselijke schaal tartten. Hij gaf vorm aan de enkele iconische beelden van H.G. Wells’ War of the Worlds. Omdat hij in begin moeite had met menselijke figuren, focuste hij zich volledig op monumentale gebouwen, complexe ruimteschepen en vreemde planeten. In een tijd zonder televisie was hij de primaire visuele bron voor latere scifi-reuzen zoals Ray Bradbury en Arthur C. Clarke.

Zijn benadering was bijna barok. Hij tekende de ruimte alsof het een koninkrijk was, met elegante schepen en ridderlijke helden. Hij bewees dat de toekomst niet altijd kil hoeft te zijn, maar ook klassiek en verfijnd kan aanvoelen, een stijl die hij perfectioneerde tijdens de overgang van de laatste pulps naar de periode van de comics.

Bergey was de onbetwiste koning van de glazen helmen, glimmende rayguns en de iconische ‘spacebabes’ in metalen harnassen. Hij veranderde de scifi-esthetiek door de focus te verleggen van verre planeten naar de directe confrontatie tussen mens en machine; zijn covers toonden vaak de ‘damsel in distress’ die werd gered uit de klauwen van een mechanisch monster. Hij perfectioneerde het beeld van de ‘vissenkomhelm’ en de complexe straalpistolen vol koperen ringen en gloeiende spoelen, die later de blauwdruk werden voor bijna alle scifi-films uit de jaren ’50. Voor mij als tekenaar en bouwer is zijn werk een les in textuur: hij schilderde raketten en gadgets die glansden als gepolijst messing en zwaar staal, waarbij hij feilloos begreep hoe licht op een gebogen metalen plaat valt.


De echte pulp-era eindigde niet met een knal, maar met een zacht sissend geluid, als een lekkende stoomleiding. Rond 1955 veranderde de markt. Televisie kwam de huiskamer binnen, pockets (paperbacks) werden de nieuwe standaard en de stijgende papierprijzen maakten de grote, ruwe tijdschriften onrendabel.
Maar in die vijftig jaar was er iets fundamenteels gebeurd: de mensheid had de “toekomst” een gezicht gegeven. De tekenaars van de pulp hadden een visuele taal gecreëerd die we vandaag nog steeds begrijpen.
Waarom blijven we terugkijken naar deze oude covers? Omdat ze een optimisme weerspiegelen dat we vandaag soms kwijt zijn. In de jaren ’40 geloofde men oprecht dat techniek al onze problemen zou oplossen, een gedachte die vandaag nog steeds ongelofelijk actueel is. Elke raket was een belofte, elke raygun een symbool van macht over het onbekende.
In mijn werk, zowel in staal als op papier, probeer ik dat ‘Sense of Wonder’ vast te houden. De pin-ups, de bolhelmen, ruimteschepen met vleugels zijn niet alleen relikwieën uit het verleden, maar bouwstenen voor een eigen, tijdloos universum. Als ik kijk naar een oud expansievat of een roestige manometer en zie niet alleen schroot. Ik zie onderdelen van een nnieuw ruimteschip of machine die in die tijd op een cover had kunnen staan.
In mijn schetsen zoek ik naar diezelfde balans tussen de precisie van een technische tekening en de onbegrensde vrijheid van de kosmos. Het is techniek met een ziel, die lijkt te werken op een mix van elektriciteit en pure durf. Mijn schetsboek is mijn persoonlijke droomwereld: een plek voor experimenten en dingen te verzinnen die te mooi zijn om niet te bestaan. Het is de plek waar ik kapitein ben van een vloot die misschien nooit de grond zal verlaten, maar in de inkt voor eeuwig tussen de sterren zweeft.
Sommige van mijn schetsen vormen de basis voor mijn sculpturen, zoals de Zygbot of de Rocketchair. Maar zijn er veel tekeningen die gewoon in mijn schetsboeken blijven om misschien nooit gebouwd te worden. Inkt heeft geen gewicht. Op papier kan ik raketten laten vliegen die in mijn atelier simpelweg te zwaar zouden zijn voor de zwaartekracht.









